16 januari 2020
Gemier
‘En toch heb ik bewondering voor ze,’ zei ik tegen echtgenoot toen we weer een paar kattenbrokjes uit de poten van een troep mieren probeerden te bevrijden en ons voor de zoveelste keer voornamen die laatste twee brokjes die Poes altijd laat liggen, eerder weg te gooien.
Niet dat je echt last van die mieren hebt, maar het staat toch erg slordig als ze in colonnes door je huis lopen. En bovendien ruimen ze niet alleen overgebleven brokjes op. Ze storten zich als het even kan ook op menseneten.
Het zijn heel, heel kleine mieren, dus als je de dop niet goed op de pot met rijst draait, vind je er gegarandeerd een mier in terug. En pas geleden had ik – zoals gewoonlijk – een pak gehakt in krimpfolie op het aanrecht gelegd om te ontdooien en toen hadden ze zich door de dubbele laag plastic heen gewurmd en waren ze aan het bekijken hoe ze het gehakt eruit konden krijgen.
Zo langzamerhand beginnen we een beetje te begrijpen hoe die beestjes werken. Ze hebben overduidelijk speciale mieren die in hun eentje op pad gaan om eten te zoeken, want je ziet ze pas in grotere groepen als er echt iets te halen valt. Of misschien gaan ze met z’n tweeën, zodat er een bij de buit kan blijven, terwijl de ander de rest gaat halen. Op afstand communiceren kunnen ze tenslotte niet. Denk ik tenminste. Of onderschatten we die beesten?
Ik liep hierover te mijmeren toen we naar bed gingen en werd wreed uit mijn mierige overpeinzingen opgeschrikt toen onze dochter, die een paar weken bij ons logeert, schreeuwde dat er een beest op haar bed zat. Ze bedoelde overduidelijk niet de kat, want daar is ze heel goed mee bevriend. En hij met haar, want je zou er toch ineens een mens bij hebben dat lijkt op de baas en de vrouw, zodat je haar durft te vertrouwen en die dan ook nog eens wél heel veel tijd heeft om je te aaien. Een kattenhemel op aarde.
Nee, Poes was het niet. Het was een kakkerlak. Wij schrikken daar al lang niet meer van. Niet dat we er zoveel hebben, maar zo af en toe duiken ze ineens op. Tot mijn grote geruststelling ook als ik net het hele huis grondig gepoetst heb, dus aan mijn schoonmaakkwaliteiten ligt het niet.
We pakten de spuitbus erbij en stuurden de kakkerlak naar de eeuwige afvalhopen. Met stoffer en blik verwijderden we hem uit de kamer en omdat alle deuren al op slot zaten, gooide ik hem uit het enige raam zonder hor de porch op. Zien we morgen wel, dacht ik nog.
Maar natuurlijk vergat ik dat. Tot ik iets opraapte dat in die hoek gewaaid was en zag dat de mieren het restant van de kakkerlak inmiddels gevonden hadden. Nog niet alle hulptroepen waren gearriveerd, maar een stuk of zes mieren waren alvast begonnen met bekijken hoe ze het – voor hen enorme - beest konden verplaatsen. Tot mijn verbazing deden ze dat door aan de voelsprieten te trekken. Ze waren met te weinig om er beweging in te krijgen, maar probeerden het van alle kanten, want je weet nooit of zo’n vrachtje ineens toch gaat schuiven.
Ik had eigenlijk wel iets beters te doen, maar ik heb er toch zeker tien minuten naar zitten kijken, voor ik me door de ijver van die mieren liet inspireren en ook eens iets nuttigs ging doen. Toen ik een paar uur later terug kwam, was de kakkerlak weg.
Ik neem aan dat de hulptroepen hebben geholpen met sjouwen.
Of met trekken. Want ik had toch echt de indruk dat die mieren zo slim waren dat ze snapten dat trekken aan een touw dat ergens aan vastzit helpt om dat voorwerp te verplaatsen. Nog even en ze vinden het wiel uit…
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Wat leuk dat je wilt reageren!
Ik lees alle reacties en meestal antwoord ik ook, al kan dat soms een paar dagen duren.